Windvlaag – Folk

Bekijk ook de Archiefafdeling en de Archief website

Een tijdlang hebben we met z’n tweeën gespeld, tot een van mijn huisgenoten in de studentenflat – Marjan Jongen – blokfluit bleek te spelen. Weer iets later belde Renny Ernsting mij op dat ze ongeveer een half jaar daarvoor een advertentie van mij had gelezen…, ze was nog steeds welkom met haar viool. In die samenstelling hebben we een tijdlang gespeeld, tot Marjan in Ierland een jaarstage ging doen. We speelden met z’n drieën tot Marjan weer terug kwam en weer inhaakte.

We hadden ondertussen wel een advertentie gezet, waarop Janine Verdonk reageerde, die ook fluit speelde. Haar komst bij Windvlaag viel weer samen met het vertrek van Renny. Twee fluiten was een beetje veel van het goede, dus Marjan besloot om trekharmonica te gaan leren spelen. Janine besloot overigens later om harp te gaan leren. Er zijn nog meer personeelswisselingen geweest, maar de belangrijkste was wel de komst van Doortje Schroevers, die viool en zang inbracht.

Met Doortje erbij werd het allemaal een stukje professioneler.

We vonden dat het tijd werd voor een cd. We hebben redelijk lang de tijd genomen om opnames te maken, onder andere ook nog met Ellen Vos, die een tijdlang klarinet inbracht.

Net voor de opnames voor De rommelpot klaar waren, voegde accordeoniste Sadhu Bolland zich bij de groep. Ze voegde haar instrument toe aan een aantal nummers en we namen één nummer op wat zij uitkoos. Voor Janine was de CD meteen een afscheid, na tien jaar. (Ik heb de draad met Janine enkele jaren later weer opgepakt en we speelden eens in de zoveel tijd samen in Lanterlu).

Eric, Doortje, Sadhu en ikzelf hebben vijf jaar lang Windvlaag de vorm gegeven die steeds hechter muzikaal samenspel bracht. We maakten nog twee cd’s: Vierkracht en Laatste editie. Op de laatsgenoemde CD is ook Carolijn Terwindt te horen op viool, die ruim een jaar als vijfde groepslid fungeerde. Toen bleek in 2005 de koek op. Sadhu en Eric besloten Taxidia op te richten en Doortje en ik startten een nieuwe groep die de naam ’t Gevolg kreeg.

Muziek

Stormwind op zee | Spinsterlied | Amsterdamde nacht | Kleine ballade der Zuiderzeevissers

Stormwind op zee (2001)

Hou vast aan de ra, de wind brult guur en vuil.
Zelfs de dapperste maat zoekt een veilige schuilplaats.
De stuurman voert nipt langs een puntige klip,
op een haar na slagzij gemaakt.
De jongste matroos klampt zich vast aan het want.
Door het bulderen heen hoor je krakende spanten.
In een striemende vlaag zie ik nog vaag
hoe de reddingssloep los is geraakt.
Razend geweld, stormwind op zee.
Als Neptunus ons roept, dan gaan we mee.

Lief, steek een kaarsje aan,
mocht ons schip zijn vergaan.

De uitkijkpost slaakt een angstige kreet.
Een zeildoek wordt plots bruut opengereten.
De roerganger – stoer – wendt behendig het roer.
De scheepsbel weerklinkt in de nacht.
Een zeemeeuw krijst schril, het boegbeeld lijkt scheef.
De koksmaat ligt stil in een hoekje te beven.
Overdonderend geluid, is alles nu uit?
Dan prevelt de predikant zacht.

Stormwind op zee | Spinsterlied | Amsterdamde nacht | Kleine ballade der Zuiderzeevissers

Spinsterlied (2003)

Ik zat te spinnen voor mijn deur,
toen kwam een jonkman schoon van leden.
Met twee bruin’ ogen schoon van kleur,
volmaakt met veel bevalligheden.
Ik zag naar hem eer ik begon.
Ik was beschaamd, ja beschaamd, maar ik spon.

Heel vriend’lijk zei hij goedendag
en trad beschroomd al naer en nader.
Mijn draadje brak, ik schikte, en ach,
mijn leden beefden al te gader.
Ik knoopt’ mijn draad en herbegon.
Ik was beschaamd, ja beschaamd, maar ik spon.

Hij leunde op mijn stoel zijn arm
en kwam zo stil mijn spinwerk roemen.
Ik voelde zijnen adem warm,
hij bleef zo lang mij liefste noemen.
Totdat zijn lof mijn hart verwon.
Ik was beschaamd, ja beschaamd, maar ik spon.

In ’t laatst verweet ik hem zijn daad,
maar hij werd vrijer nogal spoedig.
Omhelsde mij met overmaat,
zeer minnedriftig, zeer stoutmoedig.
Het was mij toen, wat ik verzon,
niet mogelijk, niet mogelijk, dat ik spon.

Stormwind op zee | Spinsterlied | Amsterdamde nacht | Kleine ballade der Zuiderzeevissers

Amsterdamse nacht (2006)

Wat maeckt het gespuys bij nacht een geswier.
Hoe blincken en klincken harnas en rapier.
Daar stort er een neer van Riards geweer
door duyvel, dood, door donder en vier.

Hier onder ’t geschaduw in eensaemheydt
kackt Pleuntje, een seuntje, mijn joncker seyn meyd
haer maeghdom ter neer en send het om veer.
Dus wor het gehym niet wijd uytgebreyt.

Tochtige Duyfje en rippige Leen
die wrongen en drongen te lydigh by een.

Ja waren so groen, en ’t lief kreeg een soen.
Hij streelde de meyd van boven tot beneen.

Wat yver doet Joris om Maghdaleen?
Te sluipen, te kruipen, op hand en op teen.
Hy kust met getreur de ring van de deur.
Ja, wringt hem schier door het sleutelgat heen.

De gasten soo vast van de duystere kroeg
daar zitten en kitten, laet ende vroegh.
’t Komt door een abuys al rollende thuys,
of een gebuer die willigh hem droegh.

Stormwind op zee | Spinsterlied | Amsterdamde nacht | Kleine ballade der Zuiderzeevissers

Kleine ballade der Zuiderzeevissers (2006)

De zee wordt tot een doodstil meer,
de blauwe einder tot een ring:
beklemmend als een stalen veer
en elke pier een onnut ding.
’t Basalt breekt niet meer stuk
de slag der golven en het vlaggend wier
bijt zich vergeefs in kortere slag
met de tentakels van een dier.

De vlucht der meeuwen wordt te breed,
ze zwerven verder van de ka.
Elke visser die zucht en weet
en ziet ze peinzend na.
Hoe menig botter brak in twee,
door slag- en stortzee overspoeld.
Nu ligt er menig op de ree,
verrot en losgewoeld.

De zee wordt tot een doodstil meer,
als het hart van menig visserman.
Beklemmend als een stalen veer.
Geen landrot weet daarvan.

Winkelwagen
Scroll naar boven