Zelfportret – Liedteksten

Hans van Deelen - Een zelfportret in liedjesDe plaat Een zelfportret in liedjes bevat 8 nummers, waarvan u hieronder de teksten vindt. De mp3’s vindt u op een aparte pagina.

De plaat kost slechts € 7,95. Stuur een e-mail naar en u ontvangt alle details.

 

1. De bende van de bruine kroeg
(Ernst van Altena/Ronnie Potsdammer)

We waren met ons tienen jonger dan twee eeuwen
en we noemden ons ‘de bende van de bruine kroeg’.
We bleven plakken tot het onderdrukte geeuwen,
want kinderbedtijd kwam voor ons pas ’s morgens vroeg.
Totdat de eerste brommers naar het bouwvak bromden
bleven wij discussiërend trouw op onze post.
Tot ook de laatste vriendenstem van slaap verstomde
en dan was elk probleem ter wereld opgelost…

De brouwer had zijn bier speciaal voor ons gebrouwen.
En de vriendinnen gingen vlot van vriend tot vriend.
Soms nam er een ’n baan aan omdat hij moest trouwen,
die had zijn tijd bij onze bende uitgediend…
Maar dat was bijzaak, al dat amoureus toerisme.
Soms eist het lijf zijn tol, maar ’t gaat toch om ’t verstand.
En zo vernietigden wij pratend ieder ‘isme’
en leefden vrolijk met de koppen in het zand!

We waren krekels en we hoonden alle mieren,
Want een gitaar was goed, een telmachine verkeerd.
Maar toen ons wereldbeeld ging tochten door z’n kleren,
werd onze club door de praktijk gedecimeerd:
Opeens ontwaakte tegelijk in alle vrouwen
een nu-of-nooit-gevoel, een warme nesteldrang.
Dan kun je praten over trouwen of nooit trouwen,
maar in de Hof van Eden siste weer de slang.

Zo heeft de bende nu zo’n twintig junioren,
die taterend scharrelen rond de tafels van ’t terras
Door hun geschreeuw kun je je eigen stem niet horen.
Maar wie zegt dat wat je zei belangrijk was?
Want als je kinderen hebt in plaats van argumenten,
verruil je graag principes voor een kinderlach…
Je wist het zo verschrikkelijk zeker in de lente.
Gelukkig dat je in de zomer twijfelen mag!

 

2. Verandering
(Phil Ochs/Hans van Deelen)

Vlei je maar neer, kom een beetje dichterbij,
ga in mijn droomwereld mee.
Neem mijn woorden in je op,
verlies je in de beelden die ik schets van verandering.

Groene zomerblaadjes verkleuren in de herfst
naar rood, donkerbruin, okergeel.
En dan vallen ze neer,
gevangen in de kringloop telkens weer van verandering.

Ik denk net als jij graag aan vroeger dagen terug,
herinneringen geven gouden glans.
Maar vasthouden aan toen
is de vijand van ‘t verlangen dat er groeit naar verandering.

Het magische licht maakt het duister prachtig mooi,
weg is de angst voor de nacht.
Tot een nieuwe dag aanbreekt
en de morgendauw weer nieuwe kansen biedt voor verandering.

Passie verdwijnt, ook al willen we dat niet,
het vuur dat vanzelf in ons dooft.
Als bladeren in de wind,
zo voeren we zacht mee op de stroom van verandering.

Tranen zullen vloeien, maar dat stellen we nog uit.
We heffen een glas rode wijn.
Dan omhelzen we elkaar,
nemen afscheid bij het eindeloze pad van verandering.

 

3. Café zonder naam
(Wannes van de Velde)

‘k Wil vertellen en historie van een kroeg onelegant.
In een stad stil en verloren, in een regenachtig land.
Tussen lege magazijnen met een reuk van verzuurde wijnen.
Tussen muren van beton, achter vensters zonder zon.

’t Zijn altijd dezelfde gasten, die daar zaten jarenlang.
Die er zopen en er brasten, samen gingen hunne gang.
Die op lang vergeten gronden, nog een kroeg hadden gevonden.
Klein en arm, maar elegant, in een regenachtig land.

Ze versleten er hun dagen, ze verdoogden hunne tijd.
Genen ene stelde vragen, genen ene voelde spijt.
En ze gingen mediteren over sterven of creperen.
Dat cafeeke zonder naam was het eind van hun bestaan.

Maar een zeeman oud van jaren kwam eens binnen met de wind.
Om wat moed te gaan vergaren bij een borrel en een pint.
En hij las er de gedachten, de verveling van lege nachten,
in het uitgestorven oog van de mensen aan de toog.

Schei toch uit met u te plagen, ga toch mee met heel die ploeg.
Onder zeil, een van deez’ dagen, op mijn schip is plaats genoeg.
En het is zover gekomen, dat ‘m allemaal heeft meegenomen.
Het cafeeke zonder naam is verlaten blijven staan.

‘k Ben de weg allang vergeten naar dat regenachtig land.
Naar die stad, stil en verlaten, in die kroeg, onelegant.
Ik heb gezocht tussen magazijnen, met een reuk van verzuurde wijnen.
Maar ’t cafeeke zonder naam schijnt voorgoed te zijn vergaan.

 

4. Dans om de bom
(Cornelis Vreeswijk/3e couplet: Hans van Deelen)

Nathalia, kom, maak een dans om de bom,
doe een doek om de harde feiten.
Wat je nu ziet, dat herkende je niet,
maar dat zal je eenmaal spijten.

Nathalia, kijk, in de krant staat een lijk,
maar die foto maakt jou niet treurig.
Wat zeg je ervan, is ’t een vrouw of een man,
was ie goed, was ie slecht of keurig?

Maar we dansen maar door met mijn mond aan jouw oor
en mijn neus in je lange haren.
Je mond is zo zacht, het is nacht, het is nacht,
en de oorlog duurt jaren en jaren.

Nathalia, kom, maak een dans om de bom,
je bent vrolijk en danst al uren.
‘k Denk dat jij ’t wel weet, maar bewust weer vergeet,
dat de oorlog soms lang kan duren.

Er klinkt nieuwe muziek, maar de wereld is ziek,
en de waarheid die loopt op krukken.
Enkele reis naar de hel, maar dat weten we wel
en dat mag ‘m de pret niet drukken.

Maar ik dans al weer door…

Nathalia, kom, maak een dans om de bom,
je begint al vermoeid te raken.
Elke kwalijke geur, hou je buiten de deur,
maar dat zijn jouw eigen zaken.

Nathalia, je weet, de wereld is wreed,
Er valt nauwelijks aan te ontkomen.
Met de deur op een kier, dans je vol zwier
naar vergetelheid van mooie dromen.

 

5. Helena
(Hugo Raspoet)

Helena, als ik je zo voor mij zie staan, dan weet ik dat ik weg moet gaan.
Ik ben al veel te lang gebleven.
Wij hadden allebei gedacht, het komt vanzelf wel als je wacht.
Wat je vraagt kan ik niet geven.

Hier sta ik als een stuk idioot mezelf moed in te spreken.
De woorden blijven steken, m’n handen wegen zwaar als lood.
En ‘k weet niet eens meer wat ik zeggen wou.
Want ’t is zo goed, Helena, Bij jou Helena, bij jou.

Helena, ik heb nog zo m’n best gedaan, om niet m’n eigen weg te gaan
en om jou tegemoet te komen.
Het heeft wel niet erg lang geduurd, de dromen die ik had weggestuurd
hebben me weer meegenomen.

Ik speelde in die korte tijd dat we tezamen waren
m’n laatste wilde haren en al m’n goede vrienden kwijt.
En dacht al dat het eeuwig duren zou.
Het was zo goed, Helena, bij jou Helena, bij jou.

Helena, Komedie spelen heeft geen zin, we wisten het van in ’t begin.
Het duurde langer dan we dachten.
En als ik eindelijk weg zal zijn, dan zul je huilen van de pijn.
Jij zult op me blijven wachten.

Maar dan komt er een andere man en die zal jou verwennen.
Hij zal je leren kennen, je geven al wat ik niet kan.
En eindelijk zul je hebben wat je wou.
En dat is goed, Helena, voor jou Helena, voor jou.

Helena, Ik speel nu wel de harde maar ik voel me leeg, ik weet niet waar
de man van vroeger is gebleven.
Ik voel wel dat het zinloos is, omdat ik het vertrouwen mis
om met mezelf alleen te leven.

Het spijt me wel, ik doe je pijn, je komt het wel te boven.
Al kun je ’t niet geloven, je zult me gauw vergeten zijn,
vergeten bij de man die leeft voor jou.
Alleen voor jou, Helena, voor jou Helena, voor jou.

Helena, als ik je zo voor mij zie staan, dan weet ik dat ik weg moet gaan.
Ik ben al veel te lang gebleven.
Misschien heb jij teveel verwacht, misschien heb ik te lang gewacht.
Wat je vraagt kan ik niet geven.

Morgenochtend zal ik dan mijn spullen samen rapen.
Terwijl jij ligt te slapen, ik zal zo stil zijn als ik kan.
Er is zoveel nog dat ik zeggen wou.
Alleen nog dit, Helena, ’t was goed, Helena, bij jou.

 

6. Blank, zwart of tussenin
(Big Bill Broonzy/Jaap van de Merwe)

Je moet me eens vertellen, man, wat maakt het nou uit?
Maar als je hier wilt leven en werken, kijken z’eerst naar de kleur van je huid:
Blank van vel, alles wel. Een beetje kleur, nooit gezeur.
Maar ben je zwart, oh jongen, je staat apart, glashard.

Ik zat in een cafeetje laatst, met een blanke vriend.
Hij kreeg keurig wat hij bestelde, maar ik werd niet bediend.
Blank van vel, alles wel. Een donkere tint, welgezind.
Maar zwart van kleur, oh jongen, daar is de deur, terreur.

Ik ging me melden voor een baan, ik stond in de rij.
Iedereen werd opgeroepen, maar wie sloegen ze over? Mij!
Blank van vel, alles wel. Een beetje kleur, nooit gezeur.
Maar zwart van huid, oh jongen, je hebt het verbruid, eruit.

Ik had een keer een klusje samen met een andere vent.
Elke keer als hij een euro verdiende, kreeg ik maar vijftig cent.
Blank van vel, alles wel. Een beetje kleur, geen gezeur.
Maar ben je zwart, oh jongen, je staat apart, glashard.
Daar is de deur, terreur.
Je hebt het verbruid, eruit.

 

7. Kleine ballade der Zuiderzeevissers
(Ab Visser/Hans van Deelen)

De zee wordt tot een doodstil meer,
de blauwe einder tot een ring:
beklemmend als een stalen veer
en elke pier een onnut ding.

‘t Basalt breekt niet meer stuk de slag
der golven en het vlaggend wier
bijt zich vergeefs in kortere slag
met de tentakels van een dier

De vlucht der meeuwen wordt te breed,
ze zwerven verder van de ka.
En elke visser zucht en weet
en ziet ze peinzend na.

Nog varen botters dagelijks uit,
maar vroeger keren zij weerom.
Geen jongmaat die meer zingt of fluit.
Hij kent zijn leed, maar draagt het stom.

Hoe menig botter brak in twee
door slag- en stortzee overspoeld.
Nu ligt er menig op de ree,
verrot en losgewoeld.

De zee wordt tot een doodstil meer,
als ‘t hart van menig visserman,
beklemmend als een stalen veer,
geen landrot weet daarvan.

 

8. Ierse ballade
(Tom Lehrer/Hans van Deelen)

Al over een deerne gaat dit gezang,
rikketitikketitin.
Al over een deerne gaat dit gezang.
Ze joeg haar hele familie op stang.
Ze maakt hen niet alleen vreselijk bang,
maar joeg ze ook over de kling, kling,
maar joeg ze ook over de kling.

Dan, op een dag, een fraaie streek,
rikketitikketitin.
Dan op een dag een fraaie streek,
verdronk ze haar vader in een beek.
‘t Water smaakte vies die week,
wat ze weg moesten spoelen met gin, gin,
wat ze weg moesten spoelen met gin.

Haar moeder kon ze niet uitstaan,
rikketitikketitin.
Haar moeder kon ze niet uitstaan,
dus heeft ze vergif in haar soep gedaan.
Met de lepel nog vast is ze heen gegaan.
Druppels liepen over haar kin, kin,
druppels liepen nog over haar kin.

Ze stak haar zusje’s haar in brand,
rikketitikketitin.
Ze stak haar zusje’s haar in brand.
De vlammen gaven haar geen kans.
Ze maakte een wilde kampvuurdans,
zo had ze het naar haar zin, zin,
zo had ze het naar haar zin.

Op een dag dat ze niets bijzonder dee,
rikketitikketitin.
Op een dag dat ze niets bijzonders dee
sneed ze haar kleine broertje in twee.
en diende hem op als avonddiner
aan een heel armoedig gezin, gezin,
aan een heel armoedig gezin.

En toen door de politie werd aangebeld,
rikketitikketitin,
en toen door de politie werd aangebeld
heeft ze hen eerlijk alles verteld.
Op waarheid was ze zeer gesteld.
Iets verzwijgen was haar te min, min,
iets verzwijgen was haar te min.

Dit is het eind van mijn tragische zang,
rikketitikketitin.
Dit is het eind van mijn tragische zang.
Vond je mijn liedje veel te lang?
Je eigen schuld toch, ben ik bang…
Had het mij maar gezegd in ’t begin, begin,
had het mij maar gezegd in ’t begin.

Scroll naar boven